Resultaten

Borstkanker is de meest voorkomende soort kanker bij vrouwen. Als onderdeel van de behandeling wordt vaak chemotherapie toegepast. Een van de mogelijke bijwerkingen van chemotherapie is een verandering in lichaamsgewicht en de hoeveelheid vet- en spierweefsel. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat reuk– en smaakveranderingen kunnen optreden tijdens chemotherapie. Omdat deze bijwerkingen gezondheidsrisico’s en een verminderde kwaliteit van leven met zich mee brengen, wordt binnen de COBRA-studie onderzoek gedaan naar de effecten van chemotherapie.

De COBRA-studie heeft laten zien dat vrouwen met relatief veel vetweefsel, iets vaker bijwerkingen ten gevolge van de chemotherapie ondervonden, dan vrouwen met minder vetweefsel. Verder gaven vrouwen met borstkanker aan dat ze tijdens en vlak na chemotherapie minder goed konden ruiken en proeven. Dit werd ook aangetoond door middel van metingen van reuk en smaak. Binnen zes maanden na het einde van de chemotherapie herstelde de reuk en smaak grotendeels.

Wat betreft de voeding, waren er vóór de start van de chemotherapie geen verschillen te vinden voor vrouwen met en zonder borstkanker. Tijdens de chemotherapie gaven de vrouwen met borstkanker aan minder zin te hebben in producten met veel eiwit en vet. Tijdens chemotherapie aten patiënten vooral minder vlees en vleesproducten, kaas, peulvruchten, koek en taartjes. Dit was ook terug te zien in een lagere energie-inname tijdens chemotherapie. Er was geen relatie tussen gemeten reuk en smaak en voorkeur voor bepaalde voedingsmiddelen.

In de COBRA-studie zagen we dat de veranderingen in lichaamsgewicht en lichaamssamenstelling gedurende en na chemotherapie beperkt waren; deze veranderingen weken ook maar weinig af van de ‘normale’ fluctuaties die we zagen in de vergelijkingsgroep van vrouwen zonder borstkanker. Tijdens chemotherapie leek de vetvrije massa van de patiënten wel iets toe te nemen ten opzichte van de vergelijkingsgroep van vrouwen zonder borstkanker. Dit zou komen doordat patiënten tijdens chemotherapie meer vocht vasthouden. Een half jaar na chemotherapie waren deze verschillen weer grotendeels verdwenen.

Wetenschappelijke publicaties